1.Inleiding.

In vroeger eeuwen stroomde de Maas dichter langs de locatie van het kasteel het huidige Huis Heyen.
Een uitloper van de Maas omspoelde zelfs het Huis dat zodoende een echte waterburcht werd.
De ringgrachten zijn in de loop van de tijd dichtgeslipt, drooggelegd en gedempt maar met hoog water
kan men nog een uitstekend beeld verkrijgen van de voormalige toestand.

Over het gebied van het dorp Heijen tussen Maas en Kendel, een zijriviertje van de Niers, is betrekkelijk weinig gepubliceerd.
Dit geldt met name voor de vroegste geschiedenis en de middeleeuwse periode van deze Noord-­Limburgse plaats en het kort na
1500 gebouwde kasteel Heyen. In hoofdlijnen kan het verloop van de geschiedenis van het kasteel Heyen en de heerlijkheid Heijen
gereconstrueerd worden, maar belangrijke hiaten blijven over.
Afgaande op de betekenis van het woord, zullen wij de plaatsnaam Heijen het meest juist kunnen weergeven met het Nederlandse woord heide.
Het westelijk deel van het dorp, met name de Maaskant, bestaat uit zeer vruchtbaar weilandgebied.
De geschiedenis van de heerlijkheid Heijen gedurende de middeleeuwen is ingewikkeld. Wij onderscheiden er landsheerlijke
rechten van zowel de graven en latere hertogen van Gelre als van Kleef en heerlijke rechten van de heren van Gennep.

De kleine nederzetting Heijen zou in de twaalfde eeuw verbonden kunnen zijn geweest met de hoofdhoeve van het
oostelijk aangrenzende (thans Duitse) dorpje Hommersum. Hierover bezat graaf Gerard van Gelre op 30 september 1118
enige zeggingsmacht. De grafelijke familie zetelde in die tijd nog niet te Pont bij Geldern maar op haar stamburcht Wassenberg,
nabij Roermond. Van hieruit bestuurde zij toen haar nog verbrokkeld graafschap.
Voorts vinden we te Heijen grondheerlijke rechten uitgeoefend door de heren van Boxmeer: Van de landerijen van Heijen
viel een zeer belangrijk deel onder de Boxmeerse leenkamer. Wij zien telkens allerlei vervlechtingen met de geschiedenis van
Gelre en Kleef en met die van de heren van zowel Boxmeer als van Gennep.

Tegen betaling aan de grondheer van een bepaalde belasting ­tevens een erkenning van de leenrechtelijke of laatrechtelijke banden
-konden verschillende boerderijen en landerijen die tot zo'n complex van grondheerlijke rechten hoorden, ter exploitatie of in
gebruik worden verkregen. Het landsheerlijke gezag werd te Heijen uitgeoefend door de heren van Gennep; zij bezaten te Heijen
de hoge rechtspraak en konden over dood of leven beslissen; "hoeger oevericheit und lijfstraifen".

De vroegste Heijense oorkonden en documenten, vanaf 1338, werden eeuwenlang bewaard in het archief van kasteel Heyen
en in de schepenkom, de kist met het schepenbanksarchief. De oudst bekende leenakte van Heijen dateert van 30 november 1401,
als Hendrick Speenrebock van Heyden de heerlijkheid Heijen via het Boxmeerse leenhof ontvangt.

Kerkelijk ressorteerde Heyen tot 1801 onder het dekenaat Straelen (Aartsdiakonaat Xanten) en aldus onder het aartsbisdom
Keulen 1801-1823 bisdom Aken; 1823-1840 apostolisch vicariaat Grave; 1840-heden Roermond.

2. Kleefse toestemming tot bouw van het Heijens kasteel.

Wenden wij ons tot het kasteel of het Huis Heyen, dan moeten wij constateren dat over deze waterburcht geen vroege bescheiden
voorliggen. Tevergeefs zal men op Huis Heyen zoeken naar een middeleeuwse donjon. De aanleg van het mooie kasteel
had pas plaats in de zestiende eeuw; misschien lag er te voren een eenvoudige boerderij, maar geen kasteel.
Door een bewaard gebleven afschrift uit 1442 van een oorkonde uit 1437 weten wij, dat Hendrik van Spannerbock, heer te Heijen,
tot dan toe woonde in een eenvoudige boerenhofstede, die niet voldoende degelijk voor hem was.

De hertog van Kleef had door het verstrekken van grote geldleningen en het verwerven van pandschap in feite
de landsheerlijke macht van Gennep overgenomen; te weten over de burcht van Gennep (het Genneper huis) en over stad en land
van Gennep (dus inclusief Heijen). Dit bleek toen Jan van Loon, gehuwd met weduwe Margaretha van Gennep, als halfheer van
Gennep in 1424 de macht (over zijn helxt) van het land van Gennep aan de Kleefse hertog via verpanding had overgedragen
en de gebroeders Reinoud en Gijsbrecht van Brederode, samen het laatste halfheerschap vormend over de andere helft van Gennep,
de druk van Kleef niet blijvend konden weerstaan en uiteindelijk in 1442 hun helft aan de hertog verkochten.
Hertog Adolf van Kleef ging zich, reeds direct na 1424, als een alleenheerser over het Land van Gennep en in Heijen gedragen.
Adolf had zich waarschijnlijk persoonlijk in Heijen ter plaatse ven Spannerbock's woonsituatie overtuigd. In de vergunning staat, dat Hendrik 'unss gethoent hevett, dat hie geen gedelicke woeninge en hebbe unnd dairomb gern eynn timmeren wolde'.
Hij kreeg in voornoemd jaar vergunning tot het timmeren van 'eyne havestatt' ofwel een hofstad te Heijen.
Via deze toestemming van Adolf, hertog van Kleef, mocht Hendrik een riddermatig huis bouwen, een heer van Heijen waardig.
Hij kreeg daarvoor van de hertog 'eyne Hollanssche hoeve lanndts' met een nabij gelegen stuk grond, 'die Lunte' geheten.
Dit braak gelegen grondstuk was 'nu tertytt onsoiber' en Hendrik wilde die in cultuur brengen en 'tot zeylande maekenn'.

Genoemde riddermatige burcht mocht Hendrik Spanrebock bouwen ‘Inn dat Langevenne, Inn datt Vijrgewalt gelegenn' te Heijen;
de hertog stelde uitdrukkelijk als vooraarde dat hij zichzelf de heerlijke rechten voorbehield. De burcht die te Heijen
kort na 1437 gebouwd werd en die reeds lang verdwenen is, wordt thans nog aangeduid met de naam de 'Burgt'.

Op de plaats van dit oude kasteel werd later een boerderij gebouwd, die de naam de "Burgt" kreeg, thans bewoond door de familie
A.H.H. Urselman. Ook deze boerderij werd verschillende keren door een nieuwe vervangen, maar de oude naam 'De Borg" bleef.

Of de in 1506 te Heijen woonachtige Wilhelm van der Borcht in verband met dit verdwenen kasteel moet worden gebracht,
blijft ongewis. Dit gold ook voor de belastingaanslag van de heer van Heijen, die door de plaatselijke schepenen in 1519,
werd overeengekomen. Daarin werd gesproken over een weiland, de 'Spaenrebucks wert', die in 1519 in gebruik was van Wyllem Verborcht.
In december 1516 wordt in Heijen nog gesproken van laten: de laatbank van Heijen is vermoedelijk in de jaren 1517/1518
omgezet in een schepenbank, toen Hendrik van Spannerbock heer van Heijen was.

3. Kasteelbewoners tot 1994.

Op "de Borg" heeft het geslacht van de Spaenrebock's in de vijftiende en een deel van de zestiende eeuw gewoond.
Na het jaar 1500 werd een geheel nieuw Huis Heyen gebouwd op de plaats van het tegenwoordige kasteel van Heijen.
Het oudste gedeelte van het kasteel of Huis Heyen heeft een prachtige kelder, met zijn acht ribloze kruisgewelven van baksteen.
De gewelven rusten op de zijwanden en op drie groefstenen zuilen met fraaie van vorm verschillende kapitelen.
Onderzoek heeft aangetoond dat de kelders uit het begin van de zestiende eeuw dateren.
Waarschijnlijk is de bovenbouw van het kasteel in de eerste helft van de tachtigjarige oorlog verwoest.
Boven de kelder verheft zich namelijk het brede hoofdgebouwen dat dateert van rond 1600.
Opvallend zijn de schietgaten, die op manshoogte in de zijwanden aangebracht werden. Aan de herbouw herinnert een schouwlatei
in de grote zaal waarop de wapens van Alter Knipping, heer van Heijen van 1581-1633, en diens vrouw Elisabeth Spannerbock.
Het wapen Van Knipping is: gedeeld van goud en rood met over de deellijn heen drie zwarte ringen boven elkaar.
Het wapen Van Spannerbrock vertoont dezelfde stukken als het wapen Van Gennep, maar met andere kleuren, te weten:
in zwart (i.p.v. goud) een zilveren (i.p.v. rood) st. Andrieskruis, vergezeld van vier zilveren (i.p.v. rode) droogscheerdersscharen.
In het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw is een smalle noordelijke of dwarsvleugel waarin een hoge toren met
toegangspoort. In het oostelijk deel van deze voorvleugel bevindt zich een kleine gevangeniscel. Stallen, schuren, bedrijfsruimten en kasteel liggen dicht bij elkaar gegroepeerd. In de economiegebouwen zijn twee alliantiewapenstenen Diepenbrock -Vittinghof
genaamd ScheIl ingemetseld: de ene uit 1706, de andere uit 1715.

Wij kunnen vanaf het begin van de veertiende eeuw verschillende generaties Spannerbock onderscheiden, die over Heijen
geregeerd hebben tot 1577. De laatste uit dit geslacht, Arnt Spannerbock, heer van Heijen, . sneuvelde bij het beleg
van het kasteel van Boxmeer in het najaar van 1577. Hij steunde graaf Willem van den Bergh in diens poging dit kasteel
te heroveren op zijn broer graaf Frederik. Hendrick van Eickel wordt in januari 1581 heer van Heijen genoemd.
Hij huwde Elisabeth Spannerbock, vrouwe van Heijen en laatste van haar geslacht aldaar.
Vroeg weduwe geworden hertrouwde zij Alter Knipping: op 26 juni 1582 vinden wij hun beiden als vrouwen heer van Heijen.
Hun dochter Galand Knipping huwde Georg von Boenen. Zij werd in maart 1633 onder meer met de heerlijkheid Heijen beleend
door Georg Wilhelm, markgraaf van Brandenburg en hertog van Kleef. Door huwelijk vererfde Huis Heijen daarna successievelijk
aan de geslachten Van Vittinghof genaamd ScheIl, Van Romberg, Van Dipenbrock en, als laatste onder het ancien régime,
wederom het geslacht Van Romberg.

In 1647 was Heijen van onderheerlijkheid van Gennep tot zelfstandige heerlijkheid verheven.
Na de verovering in 1794 van de Kleefse landen tussen Maas en Rijn werd bij besluit van 23 januari 1798 de heerlijkheid Heijen
omgezet in een gemeente van het kanton Goch, arrondissement Kleef, departement van de Roer (hoofdstad: Aken).
Vanaf 1800 maakte Heijen deel uit van de gemeente Bergen. Sinds 1 januari 1973 is Heijen gaan behoren
tot de gemeente Gennep.

Door huwelijk in 1852 van Isabella baronesse von Romberg met Friederich rijksgraaf Wolf Metternich vererfde Huis Heijen
aan dit grafelijk geslacht. In 1914 verkocht Fritz rijksgraaf Wolff Metternich Huis Heijen openbaar.
Koper werd zijn rentmeester Egbert Otten, burgemeester van Bergen van 1918 tot 1937.
De nieuwe eigenaar overleed kinderloos in 1940 en zijn echtgenote in 1943 op Huis Heijen.
Het kasteel kwam direct na Egberts dood deels aan zijn broer Frits, die in Nice woonde en naar Heijen verhuisde, en deels aan zijn zuster Clementine.
Tijdens de herfst van 1944 hebben Engelse bommenwerpers het kasteel ernstig beschadigd en werd de ruïne door onder meer
militairen geplunderd. De enig overlevende zuster van Egbert en erfgename, Clementine Otten, was gehuwd met
apotheker Reinold Geissier te Anrath. Hierdoor bezat zij de Duitse nationaliteit. Haar aandeel in het kasteel werd door de
Nederlandse Staat in beslag genomen voor rechtsherstel en kwam in handen van haar broer Frits.
Zodoende werd hij de enige eigenaar van Huis Heyen.
Wonen in de kasteelruïne was echter onmogelijk geworden; hij leefde nog vele jaren in een vlakbij gebouwde noodwoning
aan de Rijksweg.

De naoorlogse nieuwe kasteelbezitter en Rotterdamse beeldhouwer Peter Roovers slaagde erin met stenen, die vrijkwamen
uit de afbraak van het eveneens platgeschoten kasteel Blijenbeek te Afferden, tot heropbouw en restauratie van kasteel Heyen
te komen. Op 21 november 1949 betrok Peter Roovers, voortgekomen uit een oud Brabants geslacht, vanuit Mook dit Huis.
Op 19 maart 1948 had hij namelijk de resten van het kasteel met bijbehorende dertien hectare grond overgenomen van
Frits Otten, de broer van Egbert. Thans kan zijn zoon, Ysbrandt Peter Hein Roovers, zich eigenaar noemen van het fraai
gerestaureerde Huis Heyen.

Venray, 13 juli 1994 Rien van den Brand.